Toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de EU vanaf 15 juni 2011

In 2009 werden er op Europees niveau nieuwe wetgevingen voorzien in verband met gewasbeschermingsmiddelen.
Een eerste is de richtlijn 2009/128 waarin het duurzaam gebruik van pesticiden bepaald wordt en die moet omgezet worden in nationale wetgeving.
De tweede is de Verordening 1107/2009 die het op de markt brengen van bestrijdingsmiddelen in de Europese Unie regelt.
Deze verordening gaat van kracht voor alle lidstaten op 15 juni 2011. In deze verordening is voorzien in een wederzijdse erkening van gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor werd de EU ingedeeld in drie zones: de noordelijke, centrale en de mediterrane zone. België bevindt zich in de centrale zone.(Zie kaartje)
Binnen dezelfde zone is een verplichte wederzijdse erkenning voorzien. Dit wil zeggen dat wanneer de werkzame stof goedgekeurd is voor gebruik in de EU door Europa en beoordeeld werd door een lidstaat in de betrokken zone, de handelsproducten binnen strikte termijnen in alle landen van die zone moetn toegelaten worden. Het blijft evenwel mogelijk om de erkenning om grondige redenen te weigeren. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe dit praktisch in het werk zal gaan. Binnen de Europese commissie is men op dit ogenblik bezig om alle modaliteiten voor de wederzijdse erkenning uit te werken. De komende maanden zal dit duidelijker worden. De rechtstreekse toepasselijkheid van een verordening impliceert dat EG-verordeningen rechtstreekse werking hebben. Een verordening is een bron waaraan rechtssubjecten in de Gemeenschap direct hun rechten en plichten ontlenen.
Nieuwe toelatingen na 15/6/2011VERORDENING (EG) Nr. 1107/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 oktober 2009 in de praktijk
Zonale beoordeling gewasbeschermingsmiddelen Na de inwerkingtreding van de Verordening moeten aanvragen tegelijkertijd bij alle lidstaten worden ingediend waar een toelating wordt gevraagd. De aanvraag wordt in zijn geheel beoordeeld door één lidstaat, de zonale rapporteur. De aanvrager kan een half jaar vóór indiening van de aanvraag een lidstaat als zonale rapporteur voorstellen bij de ‘Central Zone Steering Committee’ (CZSC). Door het land dat als rapporteur wordt gekozen, wordt de aanvrager vóór de indiening van de aanvraag uitgenodigd voor een ‘presubmission meeting’. Tijdens deze presubmission meeting wordt samen met de aanvrager de aanvraag inhoudelijk besproken en geïnventariseerd. Binnen een jaar, eventueel verlengd met 6 maanden (in afwachting van gegevens) beslist de door het land met de beoordeling belaste instantie of het middel kan worden toegelaten. Tijdens de beoordelingstermijn kunnen de andere lidstaten binnen de zone commentaar leveren op de beoordeling van het rapporterende land. Toelating in overige lidstaten binnen de zone De overige lidstaten waarvoor de aanvraag geldt, moeten binnen 120 dagen na het besluit van de zonale rapporteur een besluit nemen over het wel/niet toelaten in hun land. In de niet rapporterende landen, zullen in die periode de voor het desbetreffende land specifieke aspecten worden beoordeeld, vergelijkbaar met de huidige wederzijdse erkenningprocedure. Het is evenwel enkel mogelijk om de erkenning te weigeren om grondige redenen. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe dit praktisch in het werk zal gaan. |
Verordening, geen richtlijn !Een Europese verordening is een wetgevend instrument van de Europese Unie. De verordening kent haar oorsprong in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Een verordening heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
De verordening is rechtstreeks van toepassing, wat betekent dat zij rechtstreeks recht schept dat in alle EU-lidstaten dezelfde kracht heeft als het nationale recht, zonder dat nationale instanties daarvoor iets hoeven te doen. Dat een verordening verbindend is in al haar onderdelen geeft het onderscheid weer tussen de verordening en de richtlijn als wetgevingsinstrument. In tegenstelling tot de verordening dient een EG-richtlijn eerst door de lidstaten van de EG te worden omgezet in nationale wetgeving. Omdat een verordening niet meer door de lidstaten hoeft te worden getransformeerd in nationale wetgeving, leidt een verordening in alle lidstaten van de EG per definitie tot een gelijk resultaat. Een verordening is een bron waaraan rechtssubjecten in de Gemeenschap direct hun rechten en plichten ontlenen. EU tekstenDe richtlijn 2009/128 waarin het duurzaam gebruik van pesticiden bepaald wordt en die moet omgezet worden in nationale wetgeving:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:309:0071:0086:NL:PDF De Verordening 1107/2009 die het op de markt brengen van bestrijdingsmiddelen in de Europese Unie regelt: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:309:0001:0050:NL:PDF |
Enkele zaken uit de verordening:
(29) Het beginsel van wederzijdse erkenning is een van de middelen waarmee het vrije verkeer van goederen in de Gemeenschap wordt gewaarborgd. Om dubbel werk te vermijden, de administratieve belasting van bedrijven en lidstaten te verminderen en een geharmoniseerde beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen te vergroten, moeten toelatingen die door een lidstaat worden verleend, door andere lidstaten met vergelijkbare landbouw-, fytosanitaire en ecologische (waaronder klimatologische) omstandigheden worden aanvaard. Om deze wederzijdse erkenning te vergemakkelijken, moet de Gemeenschap worden verdeeld in zones waar dergelijke vergelijkbare omstandigheden heersen. Milieu- of landbouwkundige omstandigheden die specifiek zijn voor het grondgebied van een of meer lidstaten kunnen evenwel vereisen dat lidstaten, op verzoek, een door een andere lidstaat afgegeven toelating erkennen of wijzigen dan wel afzien van het toelaten van het gewasbeschermingsmiddel op hun grondgebied indien specifieke milieu- of landbouwkundige omstandigheden dit rechtvaardigen of indien het hoge beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier, alsmede van het milieu, waarin deze verordening voorziet, niet kan worden verwezenlijkt. Het moet tevens mogelijk zijn, passende voorwaarden op te leggen in verband met de doelstellingen die vermeld zijn in het overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden ( 1 ) aangenomen nationale actieplan.
(30) Voor bepaalde toepassingen hebben bedrijven maar beperkt economisch belang bij een toelatingsaanvraag. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld.
(31) Wanneer identieke gewasbeschermingsmiddelen in verschillende lidstaten zijn toegelaten, dient deze verordening te voorzien in een vereenvoudigde procedure voor de verlening van een vergunning voor parallelhandel, teneinde de handel in dergelijke producten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.
(32) In uitzonderlijke gevallen van een op geen enkele andere redelijke manier te beperken gevaar of bedreiging voor de teelt van planten of voor ecosystemen moeten de lidstaten gewasbeschermingsmiddelen kunnen toelaten die niet aan de voorwaarden van deze verordening voldoen. Dergelijke tijdelijke toelatingen moeten op het niveau van de Gemeenschap worden onderzocht.
(52) De lidstaten moeten de noodzakelijke bevoegde nationale autoriteiten aanwijzen.
(54) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 4 ).
(29) Het beginsel van wederzijdse erkenning is een van de middelen waarmee het vrije verkeer van goederen in de Gemeenschap wordt gewaarborgd. Om dubbel werk te vermijden, de administratieve belasting van bedrijven en lidstaten te verminderen en een geharmoniseerde beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen te vergroten, moeten toelatingen die door een lidstaat worden verleend, door andere lidstaten met vergelijkbare landbouw-, fytosanitaire en ecologische (waaronder klimatologische) omstandigheden worden aanvaard. Om deze wederzijdse erkenning te vergemakkelijken, moet de Gemeenschap worden verdeeld in zones waar dergelijke vergelijkbare omstandigheden heersen. Milieu- of landbouwkundige omstandigheden die specifiek zijn voor het grondgebied van een of meer lidstaten kunnen evenwel vereisen dat lidstaten, op verzoek, een door een andere lidstaat afgegeven toelating erkennen of wijzigen dan wel afzien van het toelaten van het gewasbeschermingsmiddel op hun grondgebied indien specifieke milieu- of landbouwkundige omstandigheden dit rechtvaardigen of indien het hoge beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier, alsmede van het milieu, waarin deze verordening voorziet, niet kan worden verwezenlijkt. Het moet tevens mogelijk zijn, passende voorwaarden op te leggen in verband met de doelstellingen die vermeld zijn in het overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden ( 1 ) aangenomen nationale actieplan.
(30) Voor bepaalde toepassingen hebben bedrijven maar beperkt economisch belang bij een toelatingsaanvraag. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld.
(31) Wanneer identieke gewasbeschermingsmiddelen in verschillende lidstaten zijn toegelaten, dient deze verordening te voorzien in een vereenvoudigde procedure voor de verlening van een vergunning voor parallelhandel, teneinde de handel in dergelijke producten tussen de lidstaten te vergemakkelijken.
(32) In uitzonderlijke gevallen van een op geen enkele andere redelijke manier te beperken gevaar of bedreiging voor de teelt van planten of voor ecosystemen moeten de lidstaten gewasbeschermingsmiddelen kunnen toelaten die niet aan de voorwaarden van deze verordening voldoen. Dergelijke tijdelijke toelatingen moeten op het niveau van de Gemeenschap worden onderzocht.
(52) De lidstaten moeten de noodzakelijke bevoegde nationale autoriteiten aanwijzen.
(54) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 4 ).